The Holy See
back up
Search
riga

Congregatie voor de Geloofsleer

Instructie Dignitas Personae
betreffende bepaalde bio-ethische vraagstukken

 

Inleiding

1. De waardigheid van de persoon moet in iedere mens erkend worden vanaf de conceptie tot aan de natuurlijke dood. Dit fundamentele principe brengt een groot ‘jategen het menselijk leven tot uitdrukking en dient de kern te zijn van ethische reflectie over bio-ethisch onderzoek, dat in de wereld van vandaag steeds belangrijker wordt. Het leergezag van de Kerk heeft reeds dikwijls uitspraken gedaan om morele kwesties op dit terrein te verhelderen en op te lossen. De Instructie Donum Vitae was hier van buitengewoon belang [1]. Nu, twintig jaar na de publicatie ervan, is het echter aangewezen deze Instructie bij de tijd te brengen.

De leer van Donum Vitae blijft volledig van kracht, zowel wat betreft de principes waarop deze is gebaseerd als wat betreft de morele oordelen die deze tot uitdrukking brengt. De nieuwe biomedische technologieën, die zijn ingevoerd op het cruciale gebied van het menselijk leven en het gezin, hebben echter nieuwe vragen doen ontstaan, in het bijzonder op het terrein van onderzoek naar menselijke embryo’s en het gebruik van stamcellen voor therapeutische doeleinden, evenals op andere terreinen van experimentele geneeskunde. Deze nieuwe vragen vereisen een antwoord. Het tempo van wetenschappelijke ontwikkelingen op dit terrein en de publiciteit die deze krijgen, hebben zowel verwachtingen als zorgen gewekt in grote sectoren van de publieke opinie. Aan wetgevende vergaderingen is gevraagd beslissingen te nemen over deze kwesties om ze wettelijk te regelen; soms heeft er ook raadpleging op grotere schaal plaats gevonden.

Deze ontwikkelingen zijn voor de Congregatie voor de Geloofsleer aanleiding geweest een nieuwe leerstellige Instructie te doen uitgaan, waarin enkele recente kwesties aan de orde worden gesteld, in het licht van de criteria neergelegd in Donum Vitae, en die ook enkele punten onder de loep neemt die eerder zijn behandeld, maar verdere verduidelijking behoeven.

2. Bij deze studie heeft de Congregatie voor de Geloofsleer geprofiteerd van de analyse van de Pauselijke Raad voor het Leven en heeft verschillende experts geraadpleegd wat betreft de wetenschappelijke aspecten van deze kwesties, om ze te behandelen binnen de principes van de christelijke antropologie. De encyclieken Vertatis Splendor [2] en Evangelium Vitae [3] van Johannes Paulus II, evenals andere interventies van het leergezag, bieden duidelijke aanwijzingen met betrekking tot zowel de methode als de inhoud aangaande het onderzoek naar de problemen in kwestie.

In de huidige zo zeer gedifferentieerde filosofische en wetenschappelijke context, beschouwt een geruim aantal wetenschappers en filosofen, in de geest van de Eed van Hippocrates, de medische wetenschap als een dienst aan de menselijke broosheid, gericht op het genezen van ziekte, het verlichten van lijden en de rechtvaardige uitbreiding van noodzakelijke zorg naar alle mensen. Tegelijkertijd zijn er echter ook mensen in de wereld van de filosofie en de wetenschap, die vooruitgang in biomedische technologie beschouwen vanuit een standpunt dat ten diepste eugenetisch is.

3. Bij het aanreiken van principes en morele waardeoordelen wat betreft biomedisch onderzoek naar menselijk leven, doet de katholieke Kerk een beroep op het licht van zowel de rede als het geloof en tracht een volledig beeld neer te zetten van de mens en zijn roeping, waarin alles geïncorporeerd kan worden dat goed is in menselijke activiteit, evenals in verschillende culturele en religieuze tradities, die niet zelden een grote eerbied voor het leven tonen.

Het leergezag wil ook ondersteuning en aanmoediging bieden voor de opvatting over cultuur die de wetenschap beschouwt als een onschatbare dienst aan het alles omvattende goed van het leven en de waardigheid van iedere mens. De Kerk beschouwt het wetenschappelijk onderzoek dan ook met hoop en wenst dat veel christenen zich zullen wijden aan de vooruitgang van de biogeneeskunde en op dit terrein zullen getuigen van hun geloof. Zij hoopt bovendien dat de resultaten van dergelijk onderzoek ook beschikbaar gemaakt zullen worden in delen van de wereld die arm zijn en door ziekten worden geteisterd, zodat mensen die er het meest behoefte aan hebben humanitaire hulp zullen ontvangen. Ten slotte wil de Kerk iedere mens nabij zijn die lijdt, naar lichaam of geest, om niet alleen troost te brengen, maar ook licht en hoop. Die geven betekenis aan momenten van ziekte en aan de ervaring van de dood, die deel uitmaken van het menselijk leven en aanwezig zijn in het verhaal van iedere persoon, waardoor dat verhaal wordt opengesteld voor het mysterie van de Verrijzenis. De blik van de Kerk is werkelijk vol vertrouwen omdat “het leven zal zegevieren; dat is onze zekere hoop. Ja, het leven zal zegevieren omdat waarheid, goedheid, vreugde en ware vooruitgang aan de kant van het leven staan. God, die het leven liefheeft en het overvloedig schenkt, staat aan de kant van het leven” [4].

De huidige Instructie is gericht tot de katholieke gelovigen en tot allen die de waarheid zoeken [5], en bestaat uit drie delen. Het eerste deel roept een aantal antropologische, theologische en ethische elementen van fundamenteel belang in herinnering; het tweede deel behandelt nieuwe problemen met betrekking tot voortplanting; het derde deel neemt nieuwe procedures onder de loep wat betreft de manipulatie van embryo’s en het menselijk genetisch erfgoed.

 

Deel I:

Antropologische, theologische en ethische aspecten van
het menselijk leven en de menselijke voortplanting

4. Gedurende de laatste decennia heeft de medische wetenschap significante vooruitgang geboekt wat betreft kennis van het menselijk leven in de beginstadia. Menselijke biologische structuren en het proces van menselijke voortplanting zijn thans beter bekend. Deze ontwikkelingen zijn zeker positief en steunwaardig, als zij dienen om pathologieën te overwinnen of te corrigeren en erin slagen de menselijke voortplanting weer normaal te laten functioneren. Van de andere kant zijn ze negatief en kunnen niet gebruikt worden, als ze de vernietiging van mensen met zich mee brengen of als ze middelen gebruiken die in tegenspraak zijn met de waardigheid van de persoon of als ze gebruikt worden voor doeleinden die in strijd zijn met het algehele goed van de mens.

Het lichaam van een mens kan, vanaf de allereerste stadia van zijn bestaan, nooit worden gereduceerd tot slechts een klompje cellen. Het embryonale menselijk lichaam ontwikkelt zich gestaag volgens een duidelijk omlijnd programma met een eigen doelmatigheid, zoals blijkt uit de geboorte van iedere baby.

Het is passend hier het fundamentele ethische criterium in herinnering te roepen, dat geformuleerd is in de Instructie Donum Vitae, om alle morele kwesties te evalueren die betrekking hebben op procedures waarbij het menselijk embryo is betrokken: “Daarom eist de vrucht van de menselijke voortbrenging vanaf het eerste moment van het bestaan ervan, en dat wil zeggen vanaf de vorming van de zygote, de onvoorwaardelijke eerbied, welke aan het menselijk wezen in zijn lichamelijke en geestelijke totaliteit moreel verschuldigd is. Het menselijk wezen moet vanaf het moment van zijn ontvangenis worden geëerbiedigd en behandeld als een persoon en daarom moeten er vanaf datzelfde moment de rechten van de persoon aan worden toegekend, waaronder voor alles het onaantastbare recht van ieder onschuldig menselijk wezen op het leven” [6]

5. Dit ethische principe, dat door de rede kan worden erkend als waar en als in overeenstemming met de morele natuurwet, moet de basis vormen voor alle wetgeving op dit terrein [7]. In feite veronderstelt het een waarheid van ontologische aard, zoals Donum Vitae met solide wetenschappelijk bewijs heeft aangetoond, wat betreft de continuïteit in de ontwikkeling van een mens.

Ook al heeft Donum Vitae, om een expliciet filosofische stelling te vermijden, het embryo niet als persoon gedefinieerd, toch heeft deze Instructie aangegeven dat er een intrinsiek verband bestaat tussen de ontologische dimensie en de specifieke waarde van elk menselijk leven. Ofschoon de aanwezigheid van de geestelijke ziel niet experimenteel kan worden waargenomen, leveren de conclusies van de wetenschap wat betreft het menselijk embryo “een kostbare aanwijzing om rationeel een persoonlijke aanwezigheid te onderscheiden vanaf dit eerste verschijnen van een menselijk leven: waarom zou een menselijk individu geen menselijke persoon zijn?” [8] De werkelijkheid van de mens gedurende zijn gehele leven, zowel vóór als na de geboorte, maakt het ons niet mogelijk hetzij een verandering van wezen, hetzij een gradatie in morele waarde te veronderstellen, daar hij volledige antropologische en ethische status bezit. Het menselijk embryo heeft daarom vanaf het eerste begin de waardigheid die een persoon toekomt.

6. Iedere mens heeft recht op respect voor deze waardigheid, omdat iedereen op onuitwisbare wijze zijn eigen waardigheid en waarde in zich draagt. De oorsprong van het menselijk leven heeft als authentieke context het huwelijk en het gezin, waar het ontstaat door een handeling die uiting geeft aan de wederzijdse liefde tussen een man en een vrouw. Waarachtig verantwoordelijke voortplanting wat betreft het kind dat geboren zal worden “moet de vrucht van het huwelijk” zijn [9].

Het huwelijk, dat we in alle tijden en in alle culturen aantreffen, is “een wijze en voorzienige instelling van de goddelijke Schepper om zijn liefdesplan in de mensen tot werkelijkheid te maken. Daarom streven de echtgenoten door de wederzijdse overgave, die aan hen en uitsluitend aan hen beiden eigen is, naar de persoonsgemeenschap waardoor zij elkaar vervolmaken om met God samen te werken aan de verwekking en opvoeding van nieuwe levens” [10]. In de vruchtbaarheid van de huwelijksliefde “maken man en vrouw duidelijk dat de oorsprong van hun huwelijksleven een oprecht ‘ja’ is, uitgesproken en waarachtig beleefd in wederzijdsheid, altijd openstaand voor nieuw leven … De natuurwet, die de basis vormt voor de erkenning van waarlijke gelijkheid tussen mensen en volken, moet erkend worden als de bron die de relatie tussen de huwelijkspartners inspireert in hun verantwoordelijkheid voor het verwekken van nieuwe kinderen. Het doorgeven van het leven is in de natuur gegrift en de wetten daarvan zijn een ongeschreven norm waarnaar alles moet verwijzen” [11]

7. Het is de overtuiging van de Kerk dat wat menselijk is niet alleen ontvangen en gerespecteerd wordt door het geloof, maar ook gezuiverd, verheven en vervolmaakt wordt. Nadat God de mens naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen had (vgl. Gen. 1,26), omschreef Hij Zijn schepsel als “heel goed” (Gen. 1,31); later zou Zijn Zoon de menselijke gedaante aannemen (vgl. Joh. 1,14). In het mysterie van de Menswording bevestigde de Zoon van God de waardigheid van het lichaam en de ziel, die samen de mens vormen. Christus verachtte de menselijke lichamelijkheid niet, maar ontvouwde juist ten volle de betekenis en de waarde ervan: “In werkelijkheid licht het mysterie van de mens alleen op in het mysterie van het mens geworden Woord” [12].

Door een van ons te worden, maakt de Zoon het voor ons mogelijk “kinderen van God” te worden (Joh. 1,12), mensen die “deel krijgen aan Gods eigen wezen” (2 Petr. 1,4). Deze nieuwe dimensie is niet in strijd met de waardigheid van het schepsel, die iedereen middels de rede kan erkennen, maar verheft deze tot een wijdere levenshorizon die eigen is aan God, waardoor we het vermogen krijgen dieper na te denken over het menselijk leven en over de daden waardoor dit in het bestaan wordt geroepen [13].

De eerbied voor de individuele mens, vereist door de rede, wordt vergroot en versterkt in het licht van deze geloofswaarheden: zo zien we dat er geen tegenstelling is tussen de bevestiging van de waardigheid en de bevestiging van de heiligheid van het menselijk leven. “De verschillende manieren waarop God, handelend in de geschiedenis, zorg draagt voor de wereld en voor de mensheid sluiten elkaar niet uit; integendeel, ze ondersteunen elkaar en zijn met elkaar verbonden. Ze hebben hun eigen oorsprong en doel in het eeuwige, wijze en liefdevolle raadsbesluit waarbij God mannen en vrouwen heeft voorbestemd “tot gelijkvormigheid met het beeld van Zijn Zoon” (Rom. 8,29) [14].

8. Door de interrelatie van deze twee dimensies, de menselijke en de goddelijke, als uitgangspunt te nemen, kunnen we beter begrijpen waarom de mens onaantastbare waarde heeft: hij heeft een eeuwige roeping en is geroepen om te delen in de trinitaire liefde van de levende God.

Deze waarde behoort aan alle mensen zonder onderscheid. Vanwege het simpele feit dat hij bestaat, moet iedere mens volledig worden gerespecteerd. Het invoeren van discriminatie wat betreft menselijke waardigheid op grond van biologische, psychologische of educatieve ontwikkeling moet onmogelijk worden gemaakt. In ieder stadium van zijn ontwikkeling weerspiegelt de mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, “het gelaat van Zijn Eniggeboren Zoon … Deze eindeloze en bijna onbegrijpelijke liefde van God voor de mens openbaart de mate waarin de mens het verdient omwille van zichzelf bemind te worden, onafhankelijk van welke andere overweging dan ook – intelligentie, schoonheid, jeugd, integriteit, en zomeer. Kortom, het menselijk leven is altijd een goed, want het ‘is een teken van God in de wereld, een teken van Zijn aanwezigheid, een spoor van Zijn heerlijkheid’ (Evangelium Vitae, 34)” [15].

9. Deze beide dimensies van het leven, de natuurlijke en de bovennatuurlijke, stellen ons beter in staat te begrijpen in welke zin de handelingen die het mogelijk maken dat een nieuwe mens ontstaat, waarin een man en een vrouw zich aan elkaar geven, een weerspiegeling zijn van de trinitaire liefde. “God, Die leven en liefde is, heeft in man en vrouw de roeping gegrift op een bijzondere wijze deel te nemen in Zijn mysterie van persoonlijke gemeenschap en in Zijn werk als Schepper en Vader” [16].

Het christelijke huwelijk is gebaseerd op “de natuurlijke complementariteit tussen man en vrouw, en wordt gevoed door de persoonlijke bereidheid van de huwelijkspartners hun hele leven te delen, alles wat ze hebben en wat ze zijn: daarom is een dergelijke gemeenschap de vrucht en het teken van een diepe menselijke behoefte. Maar in Christus de Heer neemt God deze menselijke behoefte aan, bevestigt, zuivert en verheft ze, en leidt ze tot volmaaktheid door het sacrament van het huwelijk: de heilige Geest Die uitgestort wordt in de sacramentele viering schenkt christelijke paren de gave van een nieuwe gemeenschap van liefde, die het werkelijke en levende beeld is van die unieke eenheid die de Kerk maakt tot het ondeelbare Mystieke Lichaam van de Heer Jezus” [17].

10. Door een ethisch oordeel te geven over enkele ontwikkelingen op het gebied van recent medisch onderzoek betreffende de mens en zijn begin, begeeft de Kerk zich niet op het terrein dat eigen is aan de medische wetenschap zelf, maar roept eerder iedereen op ethische en sociale verantwoordelijkheid te nemen voor eigen daden. Zij herinnert mensen eraan dat de ethische waarde van de biomedische wetenschap geijkt moet worden aan zowel het onvoorwaardelijke respect dat iedere mens toekomt op ieder moment van zijn of haar bestaan, als aan de verdediging van het bijzondere karakter van de persoonlijke daad die het leven doorgeeft. De interventie van het leergezag valt binnen de missie bij te dragen aan de vorming van het geweten, door op authentieke manier de waarheid te onderwijzen die Christus is en tegelijkertijd de principes van de morele orde, die voortkomen uit de menselijke natuur zelf, te verklaren en gezagvol te bevestigen [18].

 

Deel II

Nieuwe problemen betreffende voortplanting

11. In het licht van de hierboven in herinnering geroepen principes kunnen we nu bepaalde vragen betreffende voortplanting, die zich hebben voorgedaan en duidelijker zijn geworden in de jaren na de publicatie van Donum Vitae, onder de loep nemen.

Technieken ter bevordering van vruchtbaarheid

12. Wat de behandeling van onvruchtbaarheid betreft, nieuwe medische technieken moeten drie fundamentele zaken eerbiedigen: a) het recht op leven en op lichamelijke integriteit van iedere mens van de conceptie tot de natuurlijke dood; b) de eenheid van het huwelijk, dat wil zeggen de wederzijdse eerbied voor het recht binnen het huwelijk vader of moeder te worden alleen samen met de huwelijkspartner [19]; c) de bijzondere menselijke waarden van seksualiteit die vereisen “dat het voortbrengen van een menselijke persoon wordt verwezenlijkt als de vrucht van de specifieke huwelijksdaad van liefde tussen de echtgenoten” [20]. Technieken ter bevordering van de voortplanting “moeten niet worden afgewezen omdat ze kunstmatig zijn. Als zodanig getuigen ze van de mogelijkheden van de medische kundigheid, maar ze moeten vanuit moreel gezichtspunt worden beoordeeld met betrekking tot de waardigheid van de menselijke persoon, die geroepen is de goddelijke roeping te verwezenlijken in de gave van de liefde en de gave van het leven” [21].

In het licht van dit principe moeten alle technieken van heterologe kunstmatige bevruchting [22], alsook de technieken van homologe kunstmatige bevruchting [23] die de huwelijksdaad vervangen, uitgesloten worden. Technieken echter die dienen als hulp voor de huwelijksdaad en de vruchtbaarheid daarvan zijn wel toegestaan. De Instructie Donum Vitae stelt: “De arts staat in dienst van de personen en de menselijke voortplanting: hij heeft geen bevoegdheid over hen te beschikken of te beslissen. Een medische ingreep respecteert de waardigheid van de personen, wanneer ze de huwelijksdaad tracht te ondersteunen om de voltooiing ervan te vergemakkelijken of haar doel te helpen bereiken wanneer ze normaal ten uitvoer is gebracht” [24]. Met betrekking tot homologe kunstmatige bevruchting wordt gesteld: “De homologe kunstmatige inseminatie binnen het huwelijk kan niet worden toegestaan, behalve in het geval dat het technische middel niet ter vervanging van de huwelijksdaad wordt aangewend, maar dient om deze te vergemakkelijken en te helpen haar natuurlijk doel te bereiken” [25].

13. Technieken die erop gericht zijn obstakels voor natuurlijke bevruchting weg te nemen, zoals bijvoorbeeld hormoonbehandelingen of een chirurgische ingreep in geval van beperkte endometriose, om verstopte eileiders open te maken of eileiders te herstellen, dat is allemaal toegestaan. Al deze technieken kunnen worden beschouwd als authentieke behandelingen, omdat het echtpaar – als het probleem dat de onvruchtbaarheid veroorzaakte is opgelost – in staat is de huwelijksdaad te voltrekken, die tot voortplanting leidt, zonder dat de handeling van de arts rechtstreeks interfereert met de daad zelf. Geen van deze behandelingen vervangt de huwelijksdaad, die alleen leidt tot werkelijk verantwoordelijke voortplanting.

Om de vele onvruchtbare stellen die kinderen willen te hulp te komen, moet adoptie worden aangemoedigd, bevorderd en vergemakkelijkt door gepaste wetgeving, zodat vele kinderen die geen ouders hebben een thuis kunnen krijgen dat bijdraagt tot hun menselijke ontwikkeling. Bovendien moeten onderzoek en investering gericht op het voorkomen van onvruchtbaarheid worden bevorderd.

In vitro fertilisatie en de opzettelijke vernietiging van embryo’s

14. Het feit dat in vitro fertilisatie zeer vaak de opzettelijke vernietiging van embryo’s met zich mee brengt is al opgemerkt in de Instructie Donum Vitae [26]. Er waren mensen die beweerden dat dit het gevolg was van nog ietwat gebrekkige technieken. De ervaring heeft echter aangetoond dat er bij alle technieken van in vitro fertilisatie gehandeld wordt alsof het menselijk embryo slechts een klompje cellen is, dat kan worden gebruikt, uitgekozen en weggedaan.

Het is waar dat ongeveer een derde van de vrouwen die hun toevlucht nemen tot kunstmatige voortplanting erin slagen een baby te krijgen. Erkend moet echter worden dat gegeven de verhouding tussen de geproduceerde embryo’s en degenen die uiteindelijk geboren worden, het aantal opgeofferde embryo’s bijzonder hoog is [27]. Deze verliezen worden aanvaard door de beoefenaars van in vitro fertilisatie als de prijs die betaald moet worden voor positieve resultaten. In feite is het zeer verontrustend dat onderzoek op dit gebied voornamelijk is gericht op het behalen van betere resultaten in termen van het percentage baby’s dat ter wereld wordt gebracht door vrouwen die aan het proces begonnen zijn, maar geen werkelijke belangstelling wordt getoond voor het recht op leven van ieder individueel embryo.

15. Er wordt vaak aangevoerd dat het verlies van embryo’s in de meerderheid van de gevallen onbedoeld is of dat het werkelijk ingaat tegen de wil van de ouders en de artsen. Men zegt dat het een kwestie van risico’s is, die niet zoveel verschillen van de risico’s bij natuurlijke voortplanting; proberen nieuw leven voort te brengen zonder enig risico te lopen zou in de praktijk betekenen niets doen om het door te geven. Het is waar dat niet alle verlies van embryo’s in het proces van in vitro fertilisatie in dezelfde relatie staat tot de wil van degenen die bij het proces betrokken zijn. Maar het is ook waar dat in veel gevallen het prijsgeven, vernietigen en verloren laten gaan van embryo’s voorzien en gewild is.

In vitro geproduceerde embryo’s die afwijkingen vertonen worden onmiddellijk weggedaan. Er komen steeds meer gevallen voor waarbij stellen die geen vruchtbaarheidsproblemen hebben kunstmatige middelen gebruiken om aan genetische selectie van hun kroost te doen. In veel landen is het nu gebruikelijk de ovulatie te stimuleren om een groot aantal eicellen te verkrijgen, die dan bevrucht worden. Sommige daarvan worden in de baarmoeder van de vrouw ingebracht, terwijl andere worden ingevroren voor toekomstig gebruik. De reden voor het inbrengen van meerdere embryo’s is het vergroten van de waarschijnlijkheid dat tenminste één ervan zich in de baarmoeder zal innestelen. Bij deze techniek is dus het aantal ingebrachte embryo’s groter dan het éne gewenste kind, in de verwachting dat sommige embryo’s verloren zullen gaan en er geen meerlingzwangerschap ontstaat. Zo impliceert dus de praktijk van het inbrengen van meerdere embryo’s een zuiver utilitaire behandeling van embryo’s. Het is toch wel héél opvallend dat op geen enkel ander terrein van de geneeskunde door de gewone professionele ethiek, en ook door de autoriteiten van de gezondheidszorg zelf, ooit een medische procedure zou worden toestaan met zo’n groot aantal mislukkingen en gevallen met dodelijke afloop. In feite worden de technieken van in vitro fertilisatie aanvaard op basis van de aanname dat het individuele embryo geen volledig respect verdient, gegeven het concurrerende verlangen naar nageslacht, waaraan voldaan moet worden.

Deze droevige werkelijkheid, die dikwijls verdoezeld wordt, is toch wel heel betreurenswaardig: de “verschillende kunstmatige voortplantingstechnieken [die] ten dienste van het leven lijken te staan en dit ook vaak als doel hebben, openen [ ] in feite de deur voor nieuwe aanslagen op het leven” [28].

16. Bovendien vindt de Kerk dat het ethisch onaanvaardbaar is als de voortplanting wordt gescheiden van de geheel persoonlijke context van de huwelijksdaad [29]:  menselijke voortplanting is een persoonlijke daad van man en vrouw, waarvoor geen vervanging is. De blijmoedige aanvaarding van het enorme aantal abortussen bij het proces van in vitro fertilisatie laat helder zien hoe het vervangen van de huwelijksdaad door een technische procedure – naast het feit dat dit in strijd is met het respect dat toekomt aan de voortplanting als iets dat niet gereduceerd kan worden tot louter reproductie – leidt tot verzwakking van het respect dat iedere mens toekomt. Erkenning van dat respect wordt daarentegen bevorderd door de intimiteit tussen man en vrouw, gevoed door huwelijksliefde.

De Kerk erkent de rechtmatigheid van de kinderwens en begrijpt het lijden van stellen die worstelen met vruchtbaarheidsproblemen. Die wens mag echter nooit absolute voorrang krijgen op de waardigheid van ieder menselijk leven. De kinderwens kan de “productie” van nageslacht niet rechtvaardigen, evenmin als de wens geen kind te hebben ooit de rechtvaardiging kan zijn een kind te vondeling leggen of het te doden als het eenmaal verwekt is.

Het lijkt wel alsof sommige onderzoekers die geen enkel ethisch referentiepunt hebben maar zich wel bewust zijn van de mogelijkheden die inherent zijn aan technologische vooruitgang, zich overgeven aan de logica van zuiver subjectieve verlangens [30] en aan de economische druk, die op dit gebied zo sterk is. Geconfronteerd met deze manipulatie van de mens in het embryologische stadium moet worden herhaald dat “Gods liefde geen verschil maakt tussen het pas ontvangen kind in de moederschoot, het geboren kind, de jonge mens, de volwassene en de oudere mens. God maakt geen onderscheid omdat Hij een afdruk van Zijn eigen beeld en gelijkenis (Gen. 1,26) ziet in ieder van hen … Daarom verkondigt het leergezag van de Kerk voortdurend dat ieder menselijk leven, van de conceptie tot aan het natuurlijke einde, heilig en onschendbaar is” [31].

Intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI)

17. Een van de recente technieken van kunstmatige bevruchting die langzamerhand zeer belangrijk is geworden is intracytoplasmatische sperma-injectie [32]. Deze techniek wordt steeds vaker gebruikt vanwege de effectiviteit bij de bestrijding van verschillende vormen van mannelijke onvruchtbaarheid [33].

Zoals in het algemeen geldt voor in vitro fertilisatie, waarvan dit een variant is, is ICSI intrinsiek ongeoorloofd: het veroorzaakt een algehele scheiding tussen voortplanting en de huwelijksdaad. ICSI wordt namelijk tot stand gebracht “buiten de lichamen van de echtgenoten door middel van handelingen van een derde persoon wiens deskundigheid en technische werkzaamheid het welslagen van de ingreep bepalen; ze vertrouwt het leven en de eigenheid van het embryo toe aan de macht van medici en biologen en voert een overheersing van de technologie in ten aanzien van het ontstaan en de bestemming van de menselijke persoon. Een dergelijke overheersingsverhouding is op zichzelf al in strijd met de waardigheid en gelijkheid, welke gemeenschappelijk moeten zijn voor ouders en kinderen. Een conceptie in vitro is het resultaat van de technische handeling welke de bevruchting beheerst; deze is noch in feite bereikt noch positief gewild als uitdrukking en vrucht van een specifieke daad van echtelijke eenwording” [34].

Het invriezen van embryo’s

18. Een van de methoden om de kansen op succes bij in vitro fertilisatie te verbeteren is het opvoeren van het aantal pogingen. Om te vermijden dat er herhaaldelijk eicellen uit het lichaam van de vrouw genomen moeten worden, is er sprake van één enkele ingreep waarbij diverse eicellen uitgenomen worden, gevolgd door cryopreservering van een aanzienlijk aantal van de in vitro geconcipieerde embryo’s [35]. Zo kan, bij mislukking van de eerste poging tot een zwangerschap te komen, de procedure herhaald worden, of kunnen er later opnieuw pogingen worden ondernomen. In sommige gevallen worden zelfs de embryo’s die bij de eerste poging worden gebruikt ingevroren, omdat de hormonale prikkeling van de ovaria, nodig om de eicellen te verkrijgen, bepaalde bijwerkingen heeft, waardoor artsen willen wachten tot de lichamelijke conditie van de vrouw weer normaal is, voordat geprobeerd wordt een embryo in haar baarmoeder in te planten.

Cryopreservatie is onverenigbaar met de waardigheid die aan menselijk embryo’s toekomt; het vooronderstelt hun productie in vitro; het stelt hen bloot aan het ernstige risico van dood of fysiek letsel, daar een hoog percentage het proces van invriezen en ontdooien niet overleeft; het berooft hen, in ieder geval tijdelijk, van de moederlijke aanvaarding en zwangerschap; het plaatst hen in een situatie waarin ze blootgesteld kunnen worden aan verdere delicten en manipulatie [36].

 De meerderheid van de embryo’s die niet gebruikt worden blijven “wezen”. Hun ouders vragen niet om hen en soms verdwijnen die ouders spoorloos. Daarom zijn er duizenden en duizenden ingevroren embryo’s in bijna alle landen waar in vitro fertilisatie plaats vindt.

19. Met betrekking tot het grote aantal ingevroren embryo’s dat reeds bestaat rijst de vraag: wat doen we er mee? Sommigen die deze vraag stellen begrijpen de ethische aard ervan niet, gemotiveerd als ze zijn door wetten in sommige landen die vereisen dat centra van cryopreservatie hun voorraadtanks met regelmatige tussenpozen ledigen. Anderen echter beseffen dat er sprake is van een ernstig onrecht en vragen zich af hoe ze het beste kunnen proberen dit ongedaan te maken.

Voorstellen deze embryo’s voor onderzoek te gebruiken of voor therapeutische doeleinden zijn duidelijk onaanvaardbaar, omdat ze de embryo’s behandelen als niet meer dan “biologisch materiaal” en hun vernietiging tot gevolg hebben. Het voorstel zulke embryo’s te ontdooien zonder hen weer tot leven te wekken en hen te gebruiken voor onderzoek, alsof het gewone lijken waren, is eveneens onaanvaardbaar [37].

Het voorstel deze embryo’s ter beschikking te stellen aan onvruchtbare stellen als behandeling voor onvruchtbaarheid is ethisch niet aanvaardbaar om dezelfde redenen die kunstmatige heterologe voortplanting ongeoorloofd maken, evenals iedere vorm van draagmoederschap [38]; deze praktijk zou ook leiden tot andere problemen van medische, psychologische en wettelijke aard.

Er is ook voorgesteld, alleen om mensen geboren te laten worden die anders veroordeeld zijn tot vernietiging, dat er een vorm van “prenatale adoptie” zou kunnen zijn. Dit voorstel, hoe prijzenswaardig ook wat betreft de bedoeling menselijk leven te respecteren en te verdedigen, levert echter verschillende problemen op die weinig verschillen van bovengenoemde.

Alles in aanmerking genomen moet worden erkend dat de duizenden verlaten embryo’s een situatie van onrecht vertegenwoordigen die in feite niet valt op te lossen. Daarom heeft Johannes Paulus II een oproep gedaan “aan het geweten van de wetenschappelijke autoriteiten van de wereld en in het bijzonder aan artsen, te stoppen met de productie van menselijke embryo’s, in overweging nemend dat er geen moreel geoorloofde oplossing schijnt te zijn wat betreft het menselijk lot van de duizenden en duizenden ‘ingevroren’ embryo’s, die essentiële rechten hebben en blijven hebben en daarom door de wet beschermd zouden moeten worden als menselijke personen” [39].

Het invriezen van eicellen

20. Om de ernstige ethische problemen te vermijden die ontstaan bij het invriezen van embryo’s, is ook het invriezen van eicellen voorgesteld op het terrein van de techniek van in vitro fertilisatie [40]. Als een voldoende hoeveelheid eicellen verkregen is voor een aantal pogingen tot kunstmatige voortplanting, worden alleen degene die ingebracht zullen worden in het lichaam van de moeder bevrucht, terwijl de overige worden ingevroren voor toekomstige bevruchting en inbrenging, mocht de eerste poging niet slagen.

Hier moet worden gesteld dat cryopreservatie van eicellen met het doel ze te gebruiken voor kunstmatige voortplanting als moreel onaanvaardbaar beschouwd moet worden.

Embryoreductie

21. Sommige technieken die gebruikt worden bij kunstmatige voortplanting, met name het inbrengen van meerdere embryo’s in de baarmoeder, hebben een aanmerkelijke toename in het aantal meerlingzwangerschappen veroorzaakt. Deze situatie leidt weer tot de praktijk van zogenaamde embryoreductie, een procedure waarbij embryo’s of foetussen in de moederschoot rechtstreeks vernietigd worden. De beslissing menselijke levens te liquideren, terwijl juist een menselijk leven op de eerste plaats gewenst was, betekent een tegenstelling die dikwijls gedurende vele jaren lijden en schuldgevoelens tot gevolg heeft.

Vanuit ethisch gezichtspunt is embryoreductie een opzettelijke selectieve abortus. Het is in feite het welbewust en rechtsreeks liquideren van een of meer onschuldige mensen in het eerste stadium van hun bestaan en dat is altijd een ernstige morele ongeordendheid [41].

De ethische rechtvaardiging voor embryoreductie wordt dikwijls gebaseerd op analogie met natuurlijke rampen of noodsituaties waarbij het, ondanks de beste bedoelingen van alle betrokkenen, niet mogelijk is iedereen te redden. Die analogie kan op geen enkele wijze de basis vormen voor een handeling die rechtstreeks abortief is. Ook worden soms morele principes aangevoerd, zoals het minste van twee kwaden of het principe van dubbel effect, die in dit geval evenmin van toepassing zijn. Het is nooit toegestaan iets te doen dat intrinsiek ongeoorloofd is, zelfs niet met het oog op een goed resultaat: het doel heiligt de middelen niet.

Pre-implantatie diagnostiek

22. Pre-implantatie diagnostiek is een vorm van prenatale diagnostiek die samenhangt met technieken van kunstmatige bevruchting waarbij in vitro gevormde embryo’s genetische diagnose ondergaan voordat ze worden ingebracht in de baarmoeder. Die diagnose vindt plaats om er zeker van te zijn dat alleen embryo’s die geen afwijkingen vertonen, of die van het gewenste geslacht zijn of andere bepaalde eigenschappen hebben, ingebracht worden.

In tegenstelling tot andere vormen van prenatale diagnostiek, waarbij de diagnostische fase duidelijk gescheiden is van enige mogelijke latere liquidatie, en daardoor een periode bieden waarin een stel vrij is een kind met afwijkingen te aanvaarden, wordt in dit geval de diagnostiek vóór de implantatie onmiddellijk gevolgd door de liquidatie van een embryo dat wordt verdacht van genetische of chromosomale afwijkingen, of dat niet van het gewenste geslacht is, of dat andere ongewenste eigenschappen heeft. Pre-implantatie diagnostiek –steeds verbonden met kunstmatige bevruchting, die in zichzelf altijd ongeoorloofd is – is gericht op kwalitatieve selectie en daaruit voortvloeiende vernietiging van embryo’s, hetgeen een daad van abortus is. Pre-implantatie diagnostiek is daarom een uiting van een eugenetische mentaliteit die “instemt met selectieve abortus, dit is om de geboorte te verhinderen van kinderen met afwijkingen van allerlei soort. Zulk een mentaliteit is schandelijk en steeds verwerpelijk, want zij meent de waarde van een menselijk leven te kunnen meten aan wat als ‘normaal’ beschouwd wordt en naar lichamelijk welzijn. Op deze wijze wordt de weg voor de legalisering van kindermoord en euthanasie vrijgemaakt” [42].

Door het menselijk embryo te behandelen als niet meer dan “laboratoriummateriaal”, wordt het concept zelf van de menselijke waardigheid ook onderworpen aan verandering en discriminatie. Iedere mens is in gelijke mate waardig, onafhankelijk van de wensen van zijn ouders, zijn sociale status, opleidingsniveau of mate van fysieke ontwikkeling. Op andere momenten in de geschiedenis is er, terwijl het concept en de vereisten van de menselijke waardigheid over het algemeen aanvaard werden, discriminatie geweest op grond van ras, godsdienst of sociale status. Vandaag de dag is er echter een niet minder ernstige en onrechtvaardige vorm van discriminatie die leidt tot het niet erkennen van de ethische en legale status van mensen die lijden aan ernstige ziekten of handicaps. Men vergeet dat zieke en gehandicapte mensen niet een of andere aparte categorie van de mensheid vormen; ziekte en invaliditeit vormen in feite een onderdeel van het menselijk bestaan (“condition humaine”) en ieder individu komt ermee in aanraking, ook al hebben sommigen er geen directe ervaring mee. Zulke discriminatie is immoreel en moet daarom wettelijk onaanvaardbaar worden geacht, zoals er ook de plicht bestaat culturele, economische en sociale barrières weg te nemen, die de volledige erkenning en bescherming van gehandicapte of zieke mensen ondermijnen.

Nieuwe vormen van interceptie en contragestatie

23. Naast methoden om zwangerschap te voorkomen, die in feite contraceptief zijn, dat wil zeggen die voorkomen dat een seksuele daad tot conceptie leidt, zijn er andere technische middelen die werken na de bevruchting, als het embryo reeds is ontstaan, hetzij vóór, hetzij na innesteling in de baarmoederwand. Zulke methoden zijn interceptief als ze met het embryo interfereren vóór de innesteling en contragestatief als ze het embryo liquideren na de innesteling.

Om algemener gebruik van interceptieve methoden te propageren [43], wordt soms gezegd dat de manier waarop deze werken niet voldoende wordt begrepen. Het is waar dat niet altijd geheel bekend is hoe bepaalde farmaceutische producten werken, maar wetenschappelijke studies geven aan dat er zeker sprake is van het verhinderen van innesteling, ook al betekent dit niet dat zulke interceptieven iedere keer dat ze gebruikt worden een abortus veroorzaken, omdat conceptie niet na iedere daad van seksuele gemeenschap plaats vindt. Opgemerkt moet echter worden dat iemand die de innesteling wil verhinderen van een embryo dat mogelijkerwijs is geconcipieerd, en die daarom zo’n farmaceutisch product vraagt of voorschrijft, over het algemeen abortus beoogt.

Als de menstruatie te laat is, wordt een contragestatief gebruikt [44],  meestal een of twee dagen na het uitblijven van de maandelijkse periode. De officiële bedoeling is het weer opgang brengen van de menstruatie, maar wat in feite plaats vindt is de abortus van een embryo dat juist ingenesteld is.

Zoals bekend is abortus “een rechtstreekse moord met voorbedachten rade, hoe dan ook gepleegd, van een menselijk wezen in de beginfase van zijn bestaan, tussen de conceptie en de geboorte” [45]. Daarom valt het gebruik van middelen van interceptie en contragestatie onder de zonde van abortus en is zwaar immoreel. Bovendien gelden er, als het zeker is dat er een abortus heeft plaats gevonden, zware sancties in het canoniek recht [46].

Deel III

Nieuwe behandelingen die manipulatie van het embryo
of het menselijk genetisch erfgoed met zich meebrengen

24. Gedurende de laatste jaren vergaarde kennis heeft nieuwe perspectieven geopend voor zowel regeneratieve geneeskunde als voor de behandeling van genetisch bepaalde ziekten. In het bijzonder onderzoek naar embryonale stamcellen en het mogelijk gebruik daarvan in de toekomst hebben grote belangstelling gewekt, ook al heeft tot nu toe zulk onderzoek niet tot effectieve resultaten geleid, dit in tegenstelling tot onderzoek naar volwassen stamcellen. Omdat sommigen beweren dat de mogelijke medische vooruitgang, die zou kunnen volgen uit onderzoek naar embryonale stamcellen, verschillende vormen van manipulatie en vernietiging van menselijke embryo’s zou kunnen rechtvaardigen, doet zich een hele reeks van vragen voor op het gebied van gentherapie - van klonen tot het gebruik van stamcellen - die om zorgvuldig moreel inzicht vragen.

Gentherapie

25. Onder gentherapie wordt gewoonlijk verstaan technieken van genetische technologie toegepast op mensen om therapeutische redenen, dat wil zeggen, met het doel genetische ziekten te genezen, ofschoon er recent geëxperimenteerd is met gentherapie voor ziekten die niet erfelijk zijn, bijvoorbeeld kanker.

In theorie kan gentherapie op twee niveaus gebruikt worden: somatische celgentherapie en kiemcellijntherapie. Somatische celgentherapie tracht genetische afwijkingen te elimineren of te beperken op het niveau van somatische cellen, dat wil zeggen, geen reproductieve cellen maar cellen die de weefsels en organen van het lichaam vormen. Het gaat hier om procedures gericht op bepaalde individuele cellen met gevolgen die beperkt zijn tot één persoon. Kiemcellijntherapie daarentegen is gericht op het corrigeren van genetische afwijkingen in de kiemcellijn, met als doel de therapeutische effecten door te geven aan het nageslacht van het individu. Zulke methoden van gentherapie, of het nu gaat om somatische celtherapie of kiemcellijntherapie, kunnen op een foetus worden toegepast vóór zijn of haar geboorte als gentherapie in de uterus, of na de geboorte op een kind of volwassene.

26. Voor een morele evaluatie moet men de volgende onderscheidingen voor ogen houden. Procedures toegepast op somatische cellen met strikt therapeutische doeleinden zijn in principe moreel geoorloofd. Zulke handelingen zijn erop gericht de normale genetische samenstelling van de patiënt te herstellen of schade tegen te gaan, die is veroorzaakt door genetische afwijkingen of die is gerelateerd aan andere pathologieën. Daar gentherapie aanmerkelijke risico’s voor de patiënt met zich mee kan brengen, moet het ethisch principe in acht worden genomen, dat het voor een therapeutische interventie noodzakelijk is van te voren vast te stellen dat de te behandelen persoon niet zal worden blootgesteld aan buitensporig gevaar voor zijn gezondheid of lichamelijke integriteit, een gevaar dat niet in verhouding staat tot de ernst van de pathologie die men wil behandelen. Tevens is ‘informed consent’ (toestemming gebaseerd op erkenning en begrip van de feiten en de mogelijke gevolgen daarvan) van de patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist.

De morele evaluatie van de kiemcellijntherapie ligt anders. Iedere genetische modificatie die wordt bewerkt in de kiemcellen van een persoon zullen worden doorgegeven aan potentiële nakomelingen. Omdat de risico’s verbonden aan iedere genetische manipulatie aanzienlijk zijn en nog niet volledig controleerbaar, is het in het huidige stadium van onderzoek niet moreel toelaatbaar te handelen op een wijze die mogelijke schade kan berokkenen aan het nageslacht. In het geval van gentherapie op het embryo moet hieraan worden toegevoegd dat deze alleen plaats vindt in de context van in vitro fertilisatie en dus stuit op alle ethische bezwaren tegen dergelijke procedures. Daarom moet worden gesteld dat in de huidige situatie kiemcellijntherapie in alle vormen moreel ongeoorloofd is.

27. De vraag aangaande het gebruik van genetische technologie voor andere doeleinden dan medische behandeling vraagt ook om overweging. Sommigen hebben de mogelijkheid overwogen genetische technologie te gebruiken om veranderingen tot stand te brengen met de veronderstelde bedoeling de ‘genpool’ (het beschikbare genetische materiaal) te verbeteren en te versterken. Sommige van deze voorstellen vertonen een zekere ontevredenheid met, of zelfs verwerping van, de waarde van de mens als eindig schepsel en eindige persoon. Afgezien van technische moeilijkheden en de reële en potentiële gevaren die dit alles met zich mee brengt, zou een dergelijke manipulatie een eugenetische mentaliteit bevorderen en leiden tot indirecte sociale stigmatisering van mensen die bepaalde eigenschappen missen, en tegelijk mensen bevoorrechten die behept zijn met eigenschappen die in een bepaalde cultuur of samenleving toevallig gewaardeerd worden; zulke eigenschappen maken niet uit wat specifiek menselijk is. Dit zou in strijd zijn met de fundamentele waarheid van de gelijkheid van alle mensen, die tot uitdrukking wordt gebracht in het rechtvaardigheidsprincipe; het schenden daarvan schaadt op den duur de vreedzame coëxistentie van individuen. Bovendien vraagt men zich af wie in staat zou zijn te bepalen welke modificaties als positief beschouwd moeten worden en welke niet, of welke grenzen zouden moeten worden gesteld aan individuele verzoeken om verbetering, daar het in de praktijk onmogelijk zou zijn de wensen van iedere individuele persoon te vervullen. Ieder denkbaar antwoord op deze vragen zou echter worden gegeven op grond van arbitraire en twijfelachtige criteria. Dit alles leidt tot de conclusie dat het idee van een dergelijke interventie vroeger of later het algemeen welzijn zou schaden, door de wil van sommigen te laten prevaleren over de vrijheid van anderen. Ten slotte moet ook nog worden opgemerkt dat men in de poging een nieuw type mens te creëren een ideologisch element kan herkennen, waarin de mens probeert de plaats van zijn Schepper in te nemen.

Door te stellen dat dit soort interventies, die een onrechtvaardige overheersing van de ene mens over de andere met zich meebrengen, ethisch gezien negatief is, roept de Kerk ook de noodzaak in herinnering van terugkeer tot een houding van zorg voor mensen, en van leren aanvaarden dat het menselijk leven uiteindelijk beperkt is.

Menselijk klonen

28. Met menselijk klonen bedoelt men de aseksuele reproductie van het gehele menselijke organisme om een of meer “kopieën” te produceren die, vanuit genetisch perspectief, wezenlijk gelijk zijn aan het enkele origineel [47].

Klonen wordt voorgesteld om twee fundamentele redenen: reproductie of voortplanting, dat wil zeggen omwille van de geboorte van een baby, en medische therapie of onderzoek. In theorie zou reproductief klonen bepaalde wensen kunnen vervullen, bijvoorbeeld controle over menselijke evolutie, selectie van mensen met superieure eigenschappen, selectie van het geslacht van een kind dat geboren zal worden, het voortbrengen van een kind dat de “kopie” van een ander kind is, of het voortbrengen van een kind voor een stel waarvan de onvruchtbaarheid niet op een andere manier behandeld kan worden. Therapeutisch klonen, daarentegen, is voorgesteld als een manier om embryonale stamcellen te produceren met een vooraf bepaald genetisch erfgoed om het probleem van afstoting door het immuniteitssysteem te ondervangen; dit is dus rechtstreeks gerelateerd aan de kwestie van het gebruik van stamcellen.

Pogingen tot klonen hebben over de hele wereld tot oprechte bezorgdheid geleid. Verschillende nationale en internationale organisaties hebben een negatief oordeel uitgesproken over menselijk klonen en in de meeste landen is het verboden.

Menselijk klonen is intrinsiek ongeoorloofd omdat het, door wat betreft de negatieve ethische aspecten van technieken van kunstmatige bevruchting tot het uiterste te gaan, tracht een nieuwe mens te doen ontstaan zonder enig verband met de daad van wederzijdse zelfgave van de huwelijkspartners en, nog radicaler, zonder enig verband met seksualiteit. Dit leidt tot manipulatie en misbruik, die uiterst schadelijk zijn voor de menselijke waardigheid [48].

29. Als klonen gedaan zou worden omwille van de voortplanting, zou dit aan het daaruit ontstane individu een voorbeschikte genetische identiteit opleggen, waardoor hij – zoals reeds gezegd – onderworpen zou zijn aan een vorm van biologische slavernij, waarvan hij zich maar heel moeilijk zou kunnen bevrijden. Het feit dat iemand zich het recht zou aanmatigen eigenmachtig de genetische eigenschappen te bepalen van een andere persoon vormt een ernstig vergrijp tegen de waardigheid van die persoon, alsook tegen de fundamentele gelijkheid van alle mensen.

De originaliteit van iedere persoon is het gevolg van de bijzondere relatie tussen God en de mens vanaf het eerste moment van zijn bestaan en brengt de verplichting met zich mee de uniekheid en integriteit van iedere persoon, zelfs op biologisch en genetisch niveau, te respecteren. In de ontmoeting met een andere persoon ontmoeten we een mens die zijn bestaan en zijn specifieke eigenschappen dankt aan de liefde van God, en alleen de liefde van man en vrouw kan bemiddelen in die liefde, volgens het plan van de Schepper en hemelse Vader.

30. Vanuit een ethisch standpunt bezien is het zogenaamde therapeutische klonen zelfs nog erger. Embryo’s creëren met de bedoeling hen te vernietigen, zelfs al is het om zieken te helpen, is volledig onverenigbaar met de menselijke waardigheid, omdat hierdoor het bestaan van een mens in het embryonale stadium wordt gereduceerd tot niet meer dan een middel dat gebruikt en vernietigd kan worden. Het is uiterst immoreel een menselijk leven te offeren voor therapeutische doeleinden.

De ethische bezwaren die van vele kanten naar voren worden gebracht tegen therapeutisch klonen en tegen het gebruik van menselijke embryo’s die in vitro zijn ontstaan, hebben sommige onderzoekers ertoe gebracht nieuwe technieken voor te stellen, waardoor stamcellen van een embryonaal type zouden kunnen worden geproduceerd, zonder dat daarbij werkelijk menselijke embryo’s worden vernietigd [49]. Deze voorstellen hebben geleid tot vragen van zowel wetenschappelijke als ethische aard, met name wat betreft de ontologische status van het “product” dat op deze manier verkregen is. Tot dat deze twijfels zijn opgehelderd, moeten we in gedachten houden wat de encycliek Evangelium Vitae hierover zegt: “Wat op het spel staat is trouwens zo belangrijk dat, wat de morele verplichting betreft, alleen al de waarschijnlijkheid met een menselijke persoon te maken te hebben zou volstaan om te rechtvaardigen dat elke ingreep om het menselijk embryo weg te nemen strikt verboden wordt” [50].

Het therapeutisch gebruik van stamcellen

31. Stamcellen zijn ongedifferentieerde cellen met twee fundamentele eigenschappen: a) het langdurig vermogen zich te vermenigvuldigen terwijl ze hun ongedifferentieerde status behouden; b) het vermogen tijdelijke voorlopercellen te produceren waaruit volledig gedifferentieerde cellen ontstaan, bijvoorbeeld zenuwcellen, spiercellen en bloedcellen.

Toen eenmaal experimenteel was vastgesteld dat stamcellen die in beschadigd weefsel worden getransplanteerd de neiging hebben celgroei en regeneratie van het weefsel te bevorderen, openden zich nieuwe perspectieven voor de regeneratieve geneeskunde, waarvoor onderzoekers van over de hele wereld grote belangstelling tonen.

Als mogelijke bronnen voor menselijke stamcellen kennen we tot nu toe: het embryo in de eerste stadia van zijn bestaan, de foetus, bloed uit de navelstreng, verschillende weefsels van volwassen mensen (beenmerg, navelstreng, hersenen, mesenchym van verschillende organen, enz.) en vruchtwater. Aan het begin richtten studies zich vooral op embryonale stamcellen, omdat men geloofde dat die alleen een substantieel vermogen tot vermenigvuldiging en differentiatie bezaten. Veel studies tonen echter aan dat volwassen stamcellen ook een zekere veelzijdigheid hebben. Zelfs al schijnen deze cellen niet hetzelfde vermogen tot vernieuwing of dezelfde plasticiteit te hebben als stamcellen die uit embryo’s genomen zijn, dan nog geven geavanceerde wetenschappelijke studies en experimenten aan dat deze cellen positievere resultaten opleveren dan embryonale stamcellen. Therapeutische protocollen die vandaag de dag van kracht zijn, voorzien in het gebruik van volwassen stamcellen en vele onderzoekslijnen zijn uitgezet, met nieuwe en veelbelovende mogelijkheden.

32. Wat de ethische evaluatie betreft, het is noodzakelijk de methoden voor het verkrijgen van stamcellen te beschouwen, evenals de risico’s verbonden met het klinische en experimentele gebruik ervan.

Bij deze methoden moet de bron van de stamcellen in beschouwing worden genomen. Methoden die geen ernstige schade berokkenen aan het subject waarvan de stamcellen genomen zijn, moeten als geoorloofd worden beschouwd. Dit is over het algemeen het geval als weefsels worden genomen van: a) een volwassen organisme; b) het bloed van de navelstreng ten tijde van de geboorte; c) foetussen die een natuurlijke dood gestorven zijn. Het verkrijgen van stamcellen van een levend menselijk embryo veroorzaakt echter onveranderlijk de dood van het embryo en is derhalve ernstig ongeoorloofd: “in zulke gevallen staat onderzoek, ongeacht doeltreffende therapeutische resultaten, niet werkelijk ten dienste van de mensheid. In feite maakt dit onderzoek vorderingen door het vernietigen van menselijke leven dat dezelfde waardigheid heeft als het leven van andere menselijke individuen en het leven van de onderzoekers zelf. De geschiedenis heeft zulke wetenschap in het verleden veroordeeld en zal het in de toekomst weer veroordelen, niet alleen omdat het licht van God hierbij ontbreekt, maar ook omdat de menselijkheid ontbreekt” [51]

. Het gebruik van embryonale stamcellen of eruit voortgekomen gedifferentieerde cellen – zelfs als die geleverd worden door andere onderzoekers middels de vernietiging van embryo’s of indien zulke cellen commercieel verkrijgbaar zijn – levert ernstige problemen op vanuit het standpunt van indirecte medeplichtigheid aan het kwaad (“cooperatio ad malum”) en aan ergernis [52].

Er zijn geen morele bezwaren tegen het klinisch gebruik van stamcellen die op geoorloofde wijze verkregen zijn; daarbij moeten echter de gebruikelijke criteria van de medische ethiek worden gerespecteerd. Zulk gebruik moet worden gekenmerkt door wetenschappelijke gestrengheid en voorzichtigheid, door ieder risico voor de patiënt terug te brengen tot het absolute minimum en door de uitwisseling van informatie tussen klinische medici onderling en volledige openheid naar het publiek in het algemeen te bevorderen.

Onderzoeksinitiatieven waarbij volwassen stamcellen worden gebruikt moeten, omdat ze geen ethische problemen met zich meebrengen, worden aangemoedigd en gesteund [53].

Pogingen tot Hybridisatie

33. Gedurende de laatste tijd zijn de eicellen van dieren gebruikt voor het herprogrammeren van de nuclei van menselijke somatische cellen – dit wordt over het algemeen hybride klonen genoemd – om embryonale stamcellen te kunnen onttrekken aan de ontstane embryo’s, zonder dat daar menselijke eicellen aan te pas komen.

Van ethisch standpunt uit bezien vormen dergelijke procedures een misdrijf tegen de menselijke waardigheid vanwege de vermenging van menselijke en dierlijke genetische elementen, die het ontwrichten van de specifieke identiteit van de mens mogelijk maakt. Het mogelijke gebruik van stamcellen van deze embryo’s zou ook bijkomende, tot nu onbekende, gezondheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen, vanwege de aanwezigheid van dierlijk genetisch materiaal in het cytoplasma ervan. Een mens welbewust blootstellen aan dergelijke risico’s is moreel en ethisch onaanvaardbaar.

Het gebruik van op ongeoorloofde wijze verkregen menselijk “biologisch materiaal”

34. Voor wetenschappelijk onderzoek en voor de productie van vaccins en andere producten, worden soms cellijnen gebruikt die het gevolg zijn van een ongeoorloofde interventie tegen het leven of de lichamelijke integriteit van een mens. Het verband met de onrechtvaardige daad kan zowel indirect als direct zijn, daar er meestal sprake is van cellen die zich gemakkelijk en overvloedig vermenigvuldigen. Dit “materiaal” wordt soms commercieel beschikbaar gesteld of vrijelijk uitgedeeld aan onderzoekscentra door overheidsinstanties die hier van rechtswege mee belast zijn. Dit alles is oorzaak van verschillende ethische problemen zowel met betrekking tot indirecte medeplichtigheid aan het kwaad (“cooperatio ad malum”) als met betrekking tot het geven van ergernis. Het is daarom gepast algemene principes te formuleren op basis waarvan mensen met een goed gevormd geweten in staat zijn situaties, waarin ze mogelijk op grond van hun professionele activiteit betrokken kunnen raken, te evalueren en er zich over uit te spreken.

Bovenal moet men beseffen dat de categorie van abortus “van toepassing [is] op verschillende soorten ingrepen op menselijke embryo’s, die onvermijdelijk het doden ervan inhouden, ook al streven ze doelen na die op zich beschouwd gewettigd zijn. Dit is het geval bij het experimenteren met embryo’s, een praktijk die zich steeds meer verspreidt in het kader van biomedisch onderzoek en die in sommige staten wettelijk is toegestaan… [H]et gebruik van menselijke embryo’s of foetussen voor louter experimenten [is] een misdrijf tegen hun waardigheid als menselijke wezens, die evenveel recht hebben op eerbied als kinderen die reeds geboren zijn en als elke andere persoon” [54]. Deze vormen van experimenteren zijn altijd een ernstige verstoring van de morele orde [55].

35. Een andere situatie ontstaat als onderzoekers “biologisch materiaal” gebruiken dat op ongeoorloofde wijze verkregen is, doch geproduceerd is los van hun onderzoekscentrum, of dat op commerciële wijze is verkregen. De Instructie Donum Vitae heeft het algemene principe geformuleerd dat in zulke gevallen in acht genomen moet worden: “De lijken van menselijke embryo’s of foetussen, opzettelijk geaborteerd of niet, moeten worden gerespecteerd als de stoffelijke resten van andere menselijke wezens. Ze mogen vooral niet het voorwerp worden van verminkingen of lijkschouwingen, wanneer hun dood niet is vastgesteld en zonder de toestemming van de ouders of de moeder. Bovendien moet altijd de morele eis gehandhaafd blijven, dat er geen medeplichtigheid aan opzettelijke abortus heeft plaats gehad en dat gevaar voor ergernis wordt vermeden”[56].

Wat dit betreft is het criterium van onafhankelijkheid zoals geformuleerd door sommige ethische commissies onvoldoende. Volgens dit criterium zou het gebruik van “biologisch materiaal” dat op ongeoorloofde wijze is verkregen ethisch toelaatbaar zijn, mits er een duidelijke scheiding is tussen aan de ene kant degenen die embryo’s produceren, invriezen en doden, en aan de andere kant de onderzoekers die betrokken zijn bij wetenschappelijke experimenten. Het criterium van onafhankelijkheid is onvoldoende om een tegenstrijdigheid te vermijden in de houding van de persoon die zegt dat hij niet akkoord gaat met het onrecht dat anderen hebben gepleegd, maar tegelijkertijd voor zijn eigen werk het “biologische materiaal” aanvaardt dat anderen middels dat onrecht hebben verkregen. Als de ongeoorloofde handeling goedgekeurd wordt door de wetten die de gezondheidszorg en het wetenschappelijk onderzoek regelen, is het noodzakelijk zich te distantiëren van de kwade aspecten van dat systeem om niet de indruk te wekken van een zekere tolerantie of stilzwijgende aanvaarding van handelingen die zwaar onrechtvaardig zijn [57]. Iedere schijn van aanvaarding zou in feite bijdragen tot de groeiende onverschilligheid ten opzichte van zulke handelingen, zo niet tot de goedkeuring ervan, in bepaalde medische en politieke kringen.

Soms wordt tegen de hierboven genoemde overwegingen als bezwaar ingebracht dat dit zou betekenen dat mensen met een goed geweten, die betrokken zijn bij onderzoek, de plicht zouden hebben zich actief teweer te stellen tegen alle ongeoorloofde handelingen die op het terrein van de geneeskunde plaats vinden, waardoor hun ethische verantwoordelijkheid buitensporig uitgebreid zou worden. In werkelijkheid heeft de opdracht medeplichtigheid aan het kwaad en het geven van ergernis te vermijden alleen betrekking op hun normale professionele activiteiten, die zij moeten vervullen op een rechtvaardige wijze en waardoor zij moeten getuigen van de waarde van het leven, door hun verzet tegen zeer onrechtvaardige wetten. Daarom moet gesteld worden dat het verplicht is te weigeren zulk “biologisch materiaal” te gebruiken, zelfs als er geen nauw verband is tussen de onderzoeker en de handelingen van degenen die de kunstmatige bevruchting of de abortus hebben verricht, of als er geen voorafgaande overeenkomst was met de centra waar de kunstmatige bevruchting heeft plaats gevonden. Deze plicht ontstaat uit de noodzaak zich volledig te distantiëren, binnen het terrein van eigen onderzoek, van een zeer onrechtvaardige wettelijke situatie en duidelijk de waarde van het menselijk leven te bevestigen. Daarom is het bovengenoemde onafhankelijkheidscriterium noodzakelijk, maar het zou ethisch onvoldoende kunnen zijn.

Natuurlijk bestaan er binnen dit algemene beeld verschillende graden van verantwoordelijkheid. Ernstige redenen kunnen moreel proportioneel het gebruik van zulk “biologisch materiaal” rechtvaardigen. Zo kan bijvoorbeeld gevaar voor de gezondheid van kinderen voor ouders een goede reden zijn een vaccin te gebruiken dat ontwikkeld is met gebruikmaking van cellijnen die op ongeoorloofde wijze zijn verkregen, waarbij men moet blijven bedenken dat iedereen de plicht heeft bekend te maken dat men het hier niet mee eens is en de gezondheidszorg te verzoeken ervoor te zorgen dat andere soorten vaccin beschikbaar komen. Daarnaast is in organisaties waar op ongeoorloofde wijze verkregen cellijnen worden gebruikt, de verantwoordelijkheid van degenen die besluiten ze te gebruiken niet dezelfde als die van mensen die geen stem hebben bij die beslissing.

In de context van de dringende noodzaak het geweten van de mensen te mobiliseren ten gunste van het leven, moeten zij die werken op het gebied van de gezondheidszorg eraan herinnerd worden dat tegenwoordig “hun verantwoordelijkheid aanzienlijk gegroeid [is]; zij wordt ten diepste gedragen en krachtig gesteund juist vanuit de ethische dimensie van de beroepen van de gezondheidszorg: een intrinsieke dimensie ervan, die niet verwaarloosd mag worden. Dit erkent de oude, maar nog steeds actuele eed van Hippocrates, die van iedere geneesheer vraagt ermee in te stemmen het menselijk leven en de heiligheid ervan absoluut te eerbiedigen” [58].

Conclusie

36. Er zijn mensen die zeggen dat de morele leer van de Kerk te veel verboden omvat. In werkelijkheid echter is haar leer gebaseerd op de erkenning en bevordering van alle gaven die de Schepper aan de mens geschonken heeft, zoals leven, kennis, vrijheid en liefde. Niet alleen aan de intellectuele activiteiten van de mens komt bijzondere waardering toe, maar ook aan de praktische, zoals werk en technologische activiteiten. Hiermee neemt hij in feite deel aan de scheppende macht van God en is hij geroepen de schepping om te vormen, door de vele hulpbronnen te ordenen op de waardigheid en het welzijn van alle mensen en van de menselijke persoon in zijn geheel. Zo handelt de mens als rentmeester van de waarde en de intrinsieke schoonheid van de schepping.

De menselijke geschiedenis toont echter aan dat de mens de macht en de vermogens die God aan hem heeft toevertrouwd misbruikt heeft en kan blijven misbruiken, waardoor verschillende vormen van onrechtvaardige discriminatie en onderdrukking van de meest zwakken en weerlozen ontstaan: de dagelijks aanvallen op menselijk leven; het bestaan van hele landstreken waar op grote schaal armoede heerst, waar mensen sterven aan honger en ziekten, uitgesloten van de intellectuele en praktische hulpbronnen die in veel landen overvloedig beschikbaar zijn; technologische en industriële ontwikkeling waardoor het reële gevaar bestaat dat het ecosysteem in elkaar stort; het gebruik van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van natuurkunde, scheikunde en biologie in dienst van oorlogvoering; de vele conflicten die mensen en culturen nog steeds scheiden; dit zijn helaas slechts enkele van de meest duidelijke tekenen hoe de mens slecht gebruik kan maken van zijn talenten en zijn eigen ergste vijand kan worden, door het besef te verliezen van zijn verheven en bijzondere roeping mee te werken in Gods scheppende werk.

Tegelijkertijd heeft de menselijke geschiedenis ook werkelijke vooruitgang en erkenning van de waarde en de waardigheid van iedere persoon getoond, als de grondslag van de rechten en ethische verplichtingen waardoor de menselijke samenleving gestructureerd is en nog steeds gestructureerd wordt. Juist in de naam van het bevorderen van de menselijke waardigheid zijn daarom bepaalde praktijken en vormen van gedrag verboden, die schadelijk zijn voor die waardigheid. Zo is er bijvoorbeeld een wettelijk en politiek – en niet alleen een ethisch – verbod op racisme, op slavernij, op onrechtvaardige discriminatie en marginalisatie van vrouwen, kinderen, zieken en gehandicapten. Zulke verboden getuigen van de onvervreemdbare waarde en intrinsieke waardigheid van iedere mens en zijn een teken van waarachtige vooruitgang in de menselijke geschiedenis. Met andere woorden, de rechtmatigheid van ieder verbod is gebaseerd op de noodzaak een authentiek moreel goed te beschermen.

37. Oorspronkelijk werd menselijke en sociale vooruitgang op de eerste plaats gekenmerkt door industriële ontwikkeling en de productie van consumptiegoederen. Vandaag de dag wordt die vooruitgang gekarakteriseerd door ontwikkelingen in de informatietechnologie, onderzoek naar genetica, geneeskunde en biotechnologie ten behoeve van de mens, allemaal gebieden van groot belang voor de toekomst van de mensheid, waar zich echter tevens duidelijke en onaanvaardbare misbruiken voordoen. “Precies een eeuw geleden waren het de arbeidersklassen die werden onderdrukt in hun fundamentele rechten, en de Kerk verdedigde hen moedig, door de onschendbare rechten van de arbeider als persoon te verkondigen. Nu een andere categorie personen wordt onderdrukt wat betreft het fundamentele recht op leven, voelt de Kerk het als haar plicht met dezelfde moed haar stem te verheffen namens degenen die geen stem hebben. Zij herhaalt altijd de evangelische uitroep ter verdediging van de armen van de wereld, die worden bedreigd en geminacht en wier mensenrechten worden geschonden” [59].

Krachtens de leerstellige en pastorale missie van de Kerk, heeft de Congregatie voor de Geloofsleer zich verplicht gevoeld zowel de waardigheid als de fundamentele en onvervreemdbare rechten van iedere mens, ook van hen in de beginstadia van hun bestaan, krachtig te herhalen, en expliciet de noodzaak tot bescherming en respect uiteen te zetten, die deze waardigheid van iedereen vereist.

De vervulling van deze plicht impliceert moedig verzet tegen alle praktijken die leiden tot ernstige en onrechtvaardige discriminatie tegen ongeboren mensen, die de waardigheid van een persoon hebben, net zoals alle anderen die geschapen zijn naar Gods beeld. Achter ieder “nee” in de moeilijke taak onderscheid te maken tussen goed en kwaad, schittert een groot “ja” voor de erkenning van de waardigheid en de onvervreemdbare waarde van iedere unieke mens die tot leven is geroepen.

De christelijke gelovigen moeten zich toewijden aan het actief bevorderen van een nieuwe cultuur van het leven door met de inhoud van deze Instructie met een godsdienstige geest in te stemmen, in de wetenschap dat God altijd de noodzakelijke genade schenkt om Zijn geboden te onderhouden en dat men in iedere mens, bovenal in de minsten onder ons, Christus Zelf ontmoet (vgl. Mt. 25,40). Bovendien zullen alle mensen van goede wil, in het bijzonder artsen en onderzoekers die open staan voor dialoog en verlangen de waarheid te kennen, deze principes en oordelen begrijpen en ermee instemmen; ze zijn bedoeld om de kwetsbare toestand van mensen in de eerste stadia van het leven te beschermen en een menselijkere beschaving te bevorderen.

Paus Benedictus XVI heeft op 20 juni 2008, tijdens de audiëntie verleend aan de ondergetekende Kardinaal-Prefect, deze Instructie, die reeds was aangenomen in de Gewone Vergadering van deze Congregatie, goedgekeurd en de publicatie ervan bevolen.

Rome, vanuit de Zetel van de Congregatie voor de Geloofsleer, 8 september 2008, het Feest van de Geboorte van de Heilige Maagd Maria.

 

William Kardinaal Levada
Prefect

+ Luis Ladaria, S.I.
Titulair Aartsbisschop van Thibica
Secretaris

 

Vertaling: dr. N. Stienstra

 

Voetnoten


[1] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum vitae over de eerbied voor het beginnend menselijk leven en de waardigheid van de voortplanting (22 februari 1987): AAS 80 (1988), 70-102.

[2] JOHANNES PAULUS II, Encycliek Veritatis splendor. Over enkele fundamentele vraagstukken van de morele leer van de Kerk (6 augustus 1993): AAS 85 (1993), 1133-1228.

[3] JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae. Over de waarde en de onschendbaarheid van het menselijk leven (25 maart 1995): AAS 87 (1995), 401-522.

[4] JOHANNES PAULUS II, Toespraak tot de deelnemers aan de Zevende Assemblee van de Pauselijke Academie voor het Leven (3 maart 2001), 3 AAS 93 (2001), 446.

[5] Vgl. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Fides et ratio. Over de verhouding tussen geloof en rede (14 september 1998), 1 AAS 91 (1999), 5.

[6]CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum vitae, I, 1: AAS 80 (1988), 79.

[7] Mensenrechten, zo heeft paus Benedictus XVI in herinnering geroepen, en in het bijzonder het recht op leven van iedere mens, “zijn gebaseerd op de natuurwet die gegrift is in de harten van de mensen en aanwezig is in verschillende culturen en beschavingen. Mensenrechten uit deze context halen zou de beperking van hun reikwijdte inhouden en toegeven aan een relativistische denkwijze. Daarbij zouden de betekenis en uitleg van rechten kunnen variëren en hun universaliteit worden ontkend vanuit verschillende culturele, politieke, sociale en zelfs religieuze visies. We moeten deze grote variëteit van gezichtspunten niet het feit laten verdoezelen, dat niet alleen rechten universeel zijn, maar de menselijke persoon, het onderwerp van deze rechten, evenzo” (Toespraak tot de Algemene Vergadering van de Organisatie der Verenigde naties [18 april 2008]:AAS 100 [2008], 334).

[8] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum vitae, I, 1: AAS 80 (1988), 78-79.

[9] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum vitae, II, A, 1: AAS 80 (1988), 87.

[10] PAULUS VI, Encycliek Humanae vitae (25 juli 1968), 8: AAS (60 (1968), 485-486.

[11] BENEDICTUS XVI, Toespraak tot de Deelnemers aan het Internationale Congres georganiseerd door de Pauselijke Universiteit van Lateranen, ter gelegenheid van veertig jaar Humanae vitae, 10 mei 2008; L’Osservatore Romano, 11 mei 2008, p. 1; vgl. Johannes XXIII, Encycliek Mater et Magistra (15 mei 1961), III: AAS 53 (1961), 447.

[12] TWEEDE VATICAAN CONCILIE, Pastorale Constitutie Gaudium et spes, 22.

[13] Vgl. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 37-38: AAS 87 (1995), 442-444.

[14] JOHANNES PAULUS II, Encycliek Veritatis splendor, 45: AAS 85 (1993), 1169.

[15] BENEDICTUS XVI, Toespraak tot de Deelnemers aan de 12de Algemene Assemblee van de Pauselijke Academie voor het Leven en het Congres over “Het menselijk embryo in de pre-implantatie fase” (27 februari 2006): AAS 98 (2006), 264.

[16] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, Inleding, 3: AAS 80 (1988), 75.

[17] JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie, Familiaris consortio over de rol van het christelijk gezin in de moderne wereld (22 september 1981), 19: AAS 74 (1982), 101-102.

[18] Vgl. TWEEDE VATICAANS CONCILIE, Verklaring Dignitatis humanae, 14.

[19] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, II, A, 1: AAS 80 (1988), 87.

[20] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, II, B, 4: AAS 80 (1988), 92.

[21] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, Inleiding, 3: AAS 80 (1988), 75.

[22] De term heterologe kunstmatige bevruchting of voortplanting  wordt gebruikt voor technieken waarbij “de menselijke conceptie wordt verkregen door het samenbrengen van kiemcellen waarvan tenminste één donor een ander is dan de echtgenoten die in het huwelijk zijn verbonden” (Instructie Donum vitae, II: AAS 80 [1980], 86).

[23] De term homologe kunstmatige bevruchting of voortplanting  wordt gebruikt voor technieken waarbij “de menselijke conceptie wordt verkregen door het samenbrengen van kiemcellen van twee echtgenoten die in het huwelijk zijn verbonden” (Instructie Donum Vitae, II: AAS 80 [1980], 86).

[24] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum vitae, II, B, 7: AAS 80 (1988), 96; vgl. PIUS XII, Toespraak tot de Deelnemers aan het Vierde Internationale Congres van Katholieke Artsen (29 september 1949): AAS 41 (1949), 560.

[25] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, II, B, 6: AAS 80 (1988), 94.

[26]CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, II: AAS 80 (1988), 86.

[27] Op dit moment schommelt het aantal embryo’s dat wordt opgeofferd, zelfs in de meest technisch geavanceerde centra van kunstmatige fertilisatie, boven de 80%.

[28] JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 14: AAS 87 (1995), 416.

[29] Vgl. PIUS XII, Toespraak tot het Tweede Wereldcongres in Napels, over menselijke voortplanting en onvruchtbaarheid (19 mei 1956): AAS  48 (1956), 470; PAULUS VI, Encycliek Humanae Vitae, 12: AAS 60 (1968), 488-489; CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, II, B, 4-5: AAS 80 (1988), 90-94.

[30] Steeds meer mensen, zelfs indien ze niet getrouwd zijn, nemen hun toevlucht tot technieken van kunstmatige voortplanting om een kind te krijgen. Zulke handelingen verzwakken het instituut van het huwelijk en zijn er de oorzaak van dat baby’s geboren worden in milieus die niet bevorderlijk zijn voor hun volledige menselijke ontwikkeling.

[31] BENEDICTUS XVI, Toespraak tot de Algemene Assemblee van de Pauselijke Academie voor het Leven en het Internationale Congres over “Het menselijk embryo in de pre-implantatie fase” (27 februari 2006): AAS 98 (2006), 264.

[32] Intracytoplasmatische sperma-injectie is in bijna ieder opzicht gelijk aan andere vormen van in vitro fertilisatie, met dit verschil dat bij deze procedure de fertilisatie in de reageerbuis niet zelfstandig plaats vindt, maar door middel van het injecteren van één enkele, van tevoren uitgekozen, zaadcel in de eicel, of het injecteren van onrijpe kiemcellen van de man.

[33] Specialisten zijn het niet eens over de gezondheidsrisico’s van deze methode voor kinderen die op deze manier zijn verwekt.

[34] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, II, B, 5: AAS 80 (1988), 93.

[35]Cryopreservering van embryo’s betekent hen invriezen op extreem lage temperaturen, waardoor ze langdurig opgeslagen kunnen worden.

[36] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, I, 6: AAS 80 (1988), 84-85.

[37] Vgl. nr.34 en nr. 35 hieronder.

[38] Vgl. CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, A, 1-3: AAS 80 (1988), 87-89.

[39] JOHANNES PAULUS II, Toespraak tot de Deelnemers aan het Symposium over “Evangelium vitae en het Recht” en het Elfde Internationale Colloquium over Romeins en Canoniek Recht (24 mei 1996), 6: AAS 88 (1996), 943-944.

[40] Cryopreservatie van eicellen wordt ook geïndiceerd in andere medische contexten, die hier echter buiten beschouwing blijven. De term eicel (oöcyt) wordt gebruikt voor de vrouwelijke kiemcel (gametocyt) die nog niet is bevrucht door een zaadcel (spermatozoa).

[41] Vgl. TWEEDE VATICAANS CONCILIE, Pastorale Constitutie Gaudium et Spes, nr. 51; JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 62: AAS 87 (1995), 472.

[42] JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 63: AAS 87 (1995), 473.

[43] De meest bekende interceptieve methoden zijn de IUD (intra uterine device – ‘spiraaltje’) en de zogenaamde ‘morning-after pil’

[44] De belangrijkste middelen van contragestatie zijn RU-486 (mifepristone), synthetische prostaglandinen of methotrexate.

[45]JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 58: AAS 87 (1995), 467.

[46] Vgl. CIC, can. 1398 en CCEO, can. 1450 § 2; vgl. ook CIC, can. 1323-1324. De Pauselijke Commissie voor de Interpretatie van de Wetsteksten heeft verklaard dat het canonieke concept van abortus is “het doden van de foetus op welke manier dan ook of op welk moment dan ook vanaf het moment van de conceptie” (Responsie van 23 mei 1988: AAS 80 [1988], 1818).

[47] Bij de huidige stand van kennis zijn er twee technieken voorgesteld voor het klonen van mensen: kunstmatige splitsing van embryo’s en overbrenging van een celnucleus. Kunstmatige splitsing van embryo’s  bestaat uit de kunstmatige scheiding van individuele cellen of celgroepen van het embryo in het allerprilste stadium van ontwikkeling. Deze worden dan ingebracht in de baarmoeder, om op kunstmatige wijze identieke embryo’s te verkrijgen. Overbrenging van een celnucleus, het ‘echte’ klonen, bestaat erin dat een nucleus van een embryonale of somatische cel wordt ingebracht in een eicel waaruit de nucleus verwijderd is. Dan wordt de eicel gestimuleerd, zodat deze zich als embryo gaat ontwikkelen.

[48] Vgl. CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, I, 6: AAS 80 (1988), 84; JOHANNES PAULUS II, Toespraak tot de Leden van het Corps Diplomatique, geaccrediteerd bij de Heilige Stoel (10 januari 2005), 5: AAS 97 (2005), 153.

[49] De nieuwe technieken van dit type zijn, bijvoorbeeld, het gebruik van menselijke parthenogenese, gewijzigde nucleaire overbrenging (ANT) en het herprogrammeren van eicellen (OAR).

[50] JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 60: AAS 87 (1995), 469.

[51] BENEDICTUS XVI, Toespraak tot de deelnemers aan het Symposium over het onderwerp: “Stamcellen: wat is de toekomst van de therapie?” georganiseerd door de Pauselijke Academie voor het Leven (16 september 2006): AAS 98 (2006), 694.

[52]Vgl. nr. 34 en 35 hieronder.

[53]Vgl. BENEDICTUS XVI, Toespraak tot de deelnemers aan het Symposium over het onderwerp: “Stamcellen: wat is de toekomst van de therapie?” georganiseerd door de Pauselijke Academie voor het Leven (16 september 2006): AAS 98 (2006), 693-69.

[54]JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 63: AAS 87 (1995), 472-473.

[55]Vgl. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 63: AAS 87 (1995), 472.

[56] CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER, Instructie Donum Vitae, I, 4: AAS 80 (1988), 83.

[57] Vgl. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae, 73: AAS 87 (1995), 486: “Abortus en euthanasie zijn dus misdrijven die geen enkele menselijke wet zich kan aanmatigen toe te staan. Zulke wetten houden niet alleen geen enkele verplichting in voor het geweten, maar zij brengen de zware en duidelijke verplichting met zich mee om uit gewetensbezwaren er tegenin te gaan”. Het recht op gewetensbezwaren, als een uitdrukking van het recht op gewetensvrijheid, moet door de wet worden beschermd.

[58] JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae 89: AAS 87 (1995), 502

[59] JOHANNES PAULUS II, Brief aan alle Bisschoppen over “Het Evangelie van het Leven” (19 mei 1991): AAS 84 (1992), 319.

 

© Copyright 2008 – Libreria Editrice Vaticana /
R.K. Kerkgenootschap in Nederland

 

top