Index   Back Top Print

[ DE  - EL  - EN  - ES  - FR  - HR  - HU  - IT  - NL  - PL  - PT  - RO  - SV  - ZH ]

BOODSCHAP VAN ZIJNE HEILIGHEID
PAUS BENEDICTUS XVI
VOOR DE VASTENTIJD 2007

 

“Zij zullen opzien naar Hem die zij doorstoken hebben” (Joh. 19,37)

 

Dierbare broeders en zusters!

“Zij zullen opzien naar Hem die zij doorstoken hebben” (Joh. 19,37). Dit woord uit de H. Schrift is dit jaar de leidraad voor onze vastenoverweging. De boetetijd voor Pasen is bijzonder geschikt om, samen met Maria en Johannes, de leerling van wie Jezus veel hield, te verwijlen bij Hem, die op het kruis Zijn leven heeft geofferd voor de gehele mensheid (vgl. Joh. 19,25). In deze tijd van boete en gebed richten wij daarom met vurige betrokkenheid onze blik op de gekruisigde Christus, die door Zijn dood op Golgota ons de volheid van Gods liefde heeft geopenbaard. In de encycliek Deus caritas est, “God is liefde”, heb ik het thema van de liefde overwogen, en de beide basisvormen, Agape en Eros, in het licht gesteld.

De liefde Gods: agape en eros 

Met het woord agape, dat veelvuldig in het Nieuwe Testament voorkomt, wordt de zichzelf wegschenkende liefde aangeduid, van hen die uitsluitend gericht zijn op het welzijn van de ander; het woord eros daarentegen verwijst naar de liefde van hen die een gemis voelen en verlangen naar eenwording met degene naar wie ze hunkeren. De liefde waarmee God ons omringt beantwoordt aan de agape. Zou de mens God soms iets kunnen geven dat Hij niet reeds bezit? Alles wat het menselijk schepsel is en heeft, is Gods gave: het is derhalve de mens die in alles God nodig heeft. Maar Gods liefde is ook eros. In het Oude Testament betoont de Schepper van het heelal het door Hem uitverkoren volk een uitverkiezende liefde, die iedere menselijke beweegreden te boven gaat. De profeet Hosea brengt deze goddelijke hartstocht tot uitdrukking middels gewaagde beelden, zoals bijvoorbeeld de liefde van een man voor zijn overspelige vrouw (vgl. 3,1-3). Als Ezechiël spreekt  over de verhouding van God met het volk Israël, schrikt hij niet terug voor het gebruik van gloeiende en hartstochtelijke taal (vgl. 16,1-22). Zulke bijbelse teksten tonen aan dat eros tot het hart van God behoort. De Almachtige wacht op het jawoord van Zijn schepselen, als een jonge bruidegom op dat van zijn bruid. Door de valsheid van de Boze heeft de mensheid zich helaas vanaf het begin afgesloten voor Gods liefde, in de waan van een onmogelijke zelfgenoegzaamheid (vgl. Gen 3,1-7). Adam, op zichzelf gericht, heeft zich afgewend van God zelf, de bron van het leven, en is zo de eerste geworden van al diegenen “die door de vrees voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren” (Hebr. 2,15). God bleef echter onoverwinnelijk. Het “neen” van de mens was juist de beslissende aanleiding voor de openbaring van Zijn liefde in al haar verlossende kracht.

Het kruis openbaart de volheid van Gods liefde

In het mysterie van het kruis openbaart zich de onbeperkte macht van het erbarmen van de hemelse Vader in alle volheid. Om de liefde van Zijn schepsel terug te winnen, heeft Hij een zeer hoge prijs betaald: het bloed van Zijn eniggeboren Zoon. De dood, voor de eerste Adam het teken van de uiterste eenzaamheid en machteloosheid, werd omgevormd tot de ultieme daad van liefde en vrijheid van de nieuwe Adam. Zo kan men met Maximus de Belijder instemmen dat Christus “om zo te zeggen goddelijk gestorven is, omat Hij vrijwillig gestorven is” (Ambigua, 91, 1056). Eros is inderdaad, in de woorden van Pseudo-Dionysius  de kracht “die het degene die liefheeft onmogelijk maakt in zichzelf te verwijlen, doch hem ertoe aanzet zich met de geliefde te verenigen” (De divinis nominibus, IV, 13; P G 3, 712). Is er een “dwazere liefde” (N. Cabasilas, Vita in Christo, 648) dan die van de Zoon van God? Hij wilde zich met ons verenigen tot aan het punt dat Hij de gevolgen van onze misdaden in Zijn eigen lichaam doorstaan heeft.  

“Die zij doorboord hebben”

Dierbare broeders en zusters! Laten wij opzien naar Christus, die aan het kruis doorboord is! Hij is de meest overweldigende openbaring van Gods liefde, een liefde waarin eros en agape, boven iedere tegenstelling verheven, elkaar verlichten. Aan het kruis bedelt God zelf om de liefde van Zijn schepsel: Hij dorst naar de liefde van ieder van ons. De apostel Thomas heeft in Jezus de “Heer en God” herkend, toen hij zijn hand in de zijdewond had gelegd. Het is niet verrassend dat veel heiligen in het hart van Jezus de meest onroerende uitdrukking van het mysterie van deze liefde zien. Men zou zonder meer kunnen zeggen dat de openbaring van Gods eros ten opzichte van de mens in feite de hoogste uitdrukking van Zijn agape is. Waarlijk, slechts de liefde, waarin de vrije zelfgave en het hartstochtelijke verlangen naar wederkerigheid verenigd zijn, schenkt een roes die het zwaarste offer licht maakt. Jezus heeft gezegd: “Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken” (Joh. 12,32). Het antwoord dat de Heer vol verlangen van ons verwacht is vooral dat wij Zijn liefde aanvaarden en ons naar Hem toe laten trekken. Daarbij is het niet voldoende dat wij Zijn liefde alleen maar aanvaarden. Zulke liefde en zo’n inzet moeten worden doorgegeven aan anderen: Christus “trekt mij tot zich”, om zich met mij te verenigen, opdat ik leer de broeders en zusters met Zijn liefde lief te hebben.

Bloed en Water

Zij zullen opzien naar Hem die zij hebben doorstoken”. Kijken wij met vertrouwen op naar de doorboorde zijde van Jezus, waaruit “bloed en water” vloeide (Joh. 19,34). De kerkvaders hebben deze elementen beschouwd als symbolen van het Doopsel en de Eucharistie. Door het water van het Doopsel wordt voor ons, in de kracht van de heilige Geest, de intimiteit van de liefde van de Drie-eenheid ontsloten. De Veertigdagentijd spoort ons aan, in de genade van het Doopsel, buiten ons zelf te treden en ons open te stellen voor de barmhartige omhelzing van de Vader (vgl. H. Johannes Chrysostomus, Catechese 3, 14 ev.). Het bloed, symbool van de liefde van de Goede Herder, stroomt door het mysterie van de Eucharistie in ons binnen: “De Eucharistie haalt ons binnen in Jezus’ zelfgave we worden binnengehaald in de dynamiek van Zijn zelfgave” (Deus caritas est, nr. 13). Laten we de Veertigdagentijd dan ook beleven als een “eucharistische” tijd, waarin we de liefde van Jezus ontvangen en haar in woord en daad om ons heen verbreiden. Het opzien naar Hem “die zij hebben doorstoken” spoort ons aan ons hart voor anderen te openen en de wonden te herkennen die toegebracht zijn aan de waardigheid van de mens. We worden in het bijzonder aangespoord iedere vorm van verachting van het leven en van uitbuiting van de menselijke persoon te bestrijden en de tragische vereenzaming en verlatenheid van veel mensen te verzachten.  Moge zo de Veertigdagentijd voor iedere Christen een hernieuwde ervaring worden van Gods liefde, die ons in Jezus Christus is geschonken, een liefde die wij van onze kant moeten doorgeven aan de naaste, vooral aan hen die lijden en in nood zijn. Alleen zo kunnen wij in rijke mate de vreugde van Pasen deelachtig worden. Maria, de Moeder van de Schone Liefde, moge ons leiden op de weg van deze boetetijd voor Pasen, een weg van echte bekering tot de liefde van Christus. U, dierbare broeders en zusters, wens ik een vruchtbare Veertigdagentijd toe en ik geef allen van harte de bijzondere apostolische zegen.

BENEDICTUS PP. XVI

 

© Copyright 2006 - Libreria Editrice Vaticana

   



Copyright © Dicastero per la Comunicazione - Libreria Editrice Vaticana